Vaarzenexport alternatief voor melkmindering

In de zogenaamde GVE-reductieregeling krijgt een melkveebedrijf een GVE-referentie. Die is gelijk aan het aantal GVE’s uit de categorieën 100, 101 en 102, zoals dat op 2 juli 2015 op het bedrijf geregistreerd stond, min 4 procent. Het bedrijf dient het aantal GVE’s uit deze categorieën dat op 1 oktober 2016 aanwezig was, te reduceren tot op of onder het niveau van de GVE-referentie. Deze taakstelling dient gedurende 2017 te worden gerealiseerd. De eventuele toename van het aantal GVE’s ná 1 oktober 2016 komt bovenop deze taakstelling.
Gefaseerde reductie
Voor de reductie worden in 2017 vijf perioden van tenminste twee maanden
vastgesteld. Melkveebedrijven met te veel GVE’s ten opzichte van de GVE-referentie
dienen aan het eind van de eerste periode 5 procent van het aantal GVE’s dat op 1 oktober
2016 geregistreerd stond, te hebben gereduceerd (tenzij een melkveehouder een lagere
taakstelling heeft). In de tweede periode moet 10 procent van het aantal GVE’s dat op 1
oktober 2016 geregistreerd stond, zijn gereduceerd. In de derde periode moet,
afhankelijk van het verloop van de totale nationale fosfaatreductie, maximaal 20 procent van
het aantal GVE’s dat op 1 oktober 2016 geregistreerd stond, zijn gereduceerd.
Wanneer een melkveebedrijf zijn taakstelling heef gerealiseerd en op of onder zijn
referentieniveau blijft, is een verdere reductie niet noodzakelijk.
Korting
In 2017 wordt de gemiddelde veebezetting maandelijks vergeleken met de GVE-referentie.
Indien het aantal GVE’s hoger is dan de GVE-referentie, wordt een korting toegepast op het maandelijkse melkgeld. Die korting wordt berekend door per maand aan elke boventallige GVE standaard 800 kilogram melk toe te kennen (ongeacht de werkelijke melkproductie) en daarop een korting van 90 procent op de kale melkprijs toe te passen.
Klik hier voor de complete tekst van 'het voornemen tot fosfaatreductie'.