‘Nederlandse kuilen vragen ander in- en uitkuilmanagement’

„Op een rendabele manier meer melk leveren, vraagt om een grotere zelfvoorzienendheid in ruwvoer”, stelt Riemersma „Meestal betekent dit dat er gewerkt moet worden aan een hogere opbrengst per hectare. Daarna is het de uitdaging om het gewonnen voer maximaal om te zetten in melk. Dit vraagt van veehouders meer aandacht voor het in- en uitkuilmanagement.”
De beste ruwvoertelers
„Nederlandse veehouders zijn de beste ruwvoertelers ter wereld, maar toch is er nog winst te halen”, aldus Riemersma. „De goede opbrengsten en kwaliteit vragen, in vergelijking met andere landen en in vergelijking met de omstandigheden 15-20 jaar geleden, wel om ander management en om eventueel gebruik van inkuilmiddelen.”
Volgens de ruwvoeradviseur zijn in de laatste twee decennia de voorjaarskuilen behoorlijk veranderd. Riemersma: „het niveau ruw eiwit is gedaald van boven de 200 gram naar 150-160 gram per kilogram drogestof. De verteringscoëffiënten van de organische stof zijn gestegen van rond de 74 richting 78 en hoger. De suikerniveaus per kilogram drogestof zijn gestegen van 55 naar 80 -120 gram per kilogram drogestof. Het melkzuur is gestegen van 18 naar boven de 45 gram per kilogram drogestof. En tot slot schommelen de drogestofpercentages tussen de 40 en 50 procent. Deze veranderingen brengen een aantal gevolgen met zich mee waar veehouders op in moeten spelen.”
Meer broei
Riemersma legt uit dat veehouders tegen andere inkuilproblemen aanlopen „Waar veehouders voorheen meer te maken hadden met rottingsproblemen (hoge ammoniakfracties), zijn er nu meer problemen met broei en schimmelvorming (mycotoxinen). Daarnaast leiden de hogere verteringscoëfficiënten, meer suiker en meer melkzuur tot een hoger risico op pensverzuring, broei en schimmel. Een koe met een gezonde pens is in staat om een hoeveelheid schimmels weg te werken, maar een dier met subklinische of klinische pensverzuring kan dit minder of niet en dan worden schimmels een probleem”, aldus Riemersma.
Volgens Riemersma zijn er vier doelstellingen waarop een veehouder zich dient te richten bij in- en uitkuilmanagement, namelijk het stabiel maken van de kuil (conservering), het voorkomen van broei en schimmelvorming (energie- en eiwitverlies) en daarmee het voorkomen van mycotoxinen-groei, en het ondersteunen van pensgezondheid. „Om deze doelstellingen te behalen dient het leger goede bacteriën groter en sterker te zijn dan het leger slechte bacteriën.”
‘Enzymen werken averechts’
Onafhankelijke studies, zoals die van Kleinschmidt en Kung uit 2006, tonen volgens Riemersma aan dat er minimaal 100.000 cfu melkzuurvormende bacteriën (homofermentatief) per gram gras gedoseerd moet worden en minimaal 100.000 cfu azijnzuurvormende bacteriën (heterofermentatief).” Hij vindt het gebruik van enzymen voor normale graskuilen van Nederlandse kwaliteit niet meer nodig. „De enzymen werken juist averechts en maken de kuilen sneller verteerbaar, wat eerder schadelijk dan wenselijk is.”
„Het belangrijkste aspect in het in- en uitkuilproces is goed management”, merkt Riemersma op. „Goed management bepaalt ook het succes van een inkuilmiddel. Wel is het juiste middel onder juiste omstandigheden een steeds betere verzekeringspremie voor meer melk uit ruwvoer.”
Klik hier voor een aantal aandachtspunten en tips rond het inkuilen.

Tekst: Sjouke Jacobsen
Begon na de HAS zijn loopbaan in de fokkerij en veevoedingsbranche. Sinds 2014 werkzaam voor Agrio, vanaf 2022 als freelance vakredacteur. Benut zijn praktijkervaring in de melkveehouderij voor Melkvee.nl en Vakblad Melkvee.
Tekst: Van Iperen
Beeld: Van Iperen