LBI: Graslandnorm tot 0,40 ha per GVE voorkomt verlies tot 134.000 hectare grasland

Uit de analyse blijkt dat vooral blijvend en semi-natuurlijk grasland beter scoort dan akkerland op vrijwel alle onderzochte ecosysteemdiensten. Alleen voor voedselproductie en ammoniakemissie komt akkerland gunstiger uit; de lagere ammoniakemissie hangt samen met emissiearme aanwendingstechnieken.
De milieueffecten van de omzetting van grasland naar maïsland zijn in het rapport duidelijk gekwantificeerd. Per hectare neemt de nitraatuitspoeling gemiddeld met 40 milligram per liter toe en stijgt de jaarlijkse broeikasgasuitstoot met ruim vijf ton CO₂-equivalent. De ammoniakemissie daalt daarentegen met ongeveer twintig kilo per hectare.
Zonder graslandnorm kan de komende jaren tussen de 45.000 en 153.000 hectare grasland kan verdwijnen, vooral ten gunste van maïs en andere intensieve akkerbouwgewassen.
Lagere emissies
Volgens de onderzoekers kan een graslandnorm van 0,15 tot 0,40 hectare per grootvee-eenheid een aanzienlijk deel van dit grasland behouden. Afhankelijk van de gekozen normhoogte wordt tussen de 5.300 en 134.000 hectare beschermd tegen omzetting. Op korte termijn resulteert dit in een netto-verandering van het graslandareaal van -45.000 tot +89.000 hectare bij een norm van 0,15 tot 0,4 ha grasland per GVE (grootvee-eenheid). Dat staat gelijk aan 2,5 procent en 4,9 procent van het areaal cultuurgrond in Nederland in 2023.
Dit heeft ook invloed op de landelijke emissies: een hogere norm leidt tot lagere broeikasgasemissies (+1,5 procent bij geen norm tot -2,8 procent bij 0,4 ha per GVE) en minder nitraatuitspoeling in zandgebieden (+3,9 tot -7,7 procent), terwijl de ammoniakuitstoot (-1,1 tot +2,2 procent) juist kan toenemen doordat er meer grasland en minder maïs wordt geteeld.
Onzekerheden
De onderzoekers benadrukken echter dat de verschillen tussen normvarianten waarschijnlijk kleiner zijn dan de modellen suggereren.
Het rapport wijst bovendien op onzekerheden. Zo kunnen de ingeschatte milieueffecten per hectare aan de conservatieve kant zijn, en hangt het werkelijk beschermde areaal sterk af van regionale grondbeschikbaarheid, bedrijfsstrategieën en de ontwikkeling van de veestapel. Door deze factoren kan de uiteindelijke verandering van het graslandareaal negatiever uitvallen dan de berekeningen laten zien.
De onderzoekers verwachten dat een gelijkblijvend graslandareaal slechts bereikt wordt bij een graslandnorm van minimaal 0,35 hectare per GVE in plaats van de berekende 0,3 hectare. Dit is echter ook afhankelijk van de vormgeving van de graslandnorm, zo staat in het rapport vermeld.
Belangrijke factoren bij de vormgeving van de norm, naast de te kiezen hoogte, zijn: de consequenties bij niet voldoen aan de norm en een actualisatie van de definitie van een ‘grootvee-eenheid’ (GVE).

